D. Pels // opponent ’08

Populisme als een uitdaging

Het pleidooi voor een ‘elitetheorie van de democratie’ onderstreept de onverwachte actualiteit van het denken van de liberale grondlegger van ons staatsbestel. Maar men moet, juist op Thorbeckiaanse gronden, kritisch staan tegenover de omarming van de traditionele partijendemocratie, die de uitdagingen van het populisme onderschat en deels misverstaat.

Elementen van directe democratie, zoals rechtstreekse verkiezingen van gezagsdragers en referenda, zijn voor Zijderveld taboe, omdat ze het wezen van ons indirect-vertegenwoordigend stelsel aantasten. Hij lijkt er vanuit te gaan dat indirecte vertegenwoordiging per definitie door politieke partijen moet worden gedragen, een organisatievorm die nog niet bestond in de tijd van Thorbecke, voor wie politici eerder als onafhankelijke personen ‘zonder last of ruggespraak’ optraden. De relatie tussen indirecte en directe democratie en tussen partijen en personen is ingewikkelder dan in het betoog van Zijderveld wordt gesuggereerd. In plaats van ‘politiek drijfzand’ te zijn (de titel van een eerder essay van Zijderveld) kunnen elementen van het populisme daarom behulpzaam zijn om de democratie verder te democratiseren. Dat betekent dat we het populisme niet moeten verketteren en wegwerpen, maar deels moeten institutionaliseren.

Na de opkomst van Fortuyn werd het populisme aanvankelijk als een incident of een politieke ontsporing gezien, die een bedreiging voor de democratie zou kunnen inhouden. Zo schreef Bart Tromp herhaaldelijk over een voortwoekerend ‘plebiscitair virus’ dat de essentie van de representatieve democratie aantastte, een opvatting die men ook bij publicisten als Van der Zwan en Van Doorn aantrof. Mettertijd ontstond een wat meer bezonnen interpretatie: het populisme was eerder een soort reinigingsritueel, dat een heilzame opschudding veroorzaakte en de politieke zelfgenoegzaamheid van de gevestigde regentenklasse doorbrak. Het fungeerde vooral als signaal en uitlaatklep voor volkse frustraties, waarna het politieke bedrijf weer zijn normale gangetje kon hernemen. Zo sprak Volkskrant-commentator Hans Wansink over het ‘populistisch intermezzo’ en zijn collega Hendrik Jan Schoo over het populisme als ‘een nuttige correctie op democratisch falen’. Maar in het post-verzuilde Nederland is juist het populisme normaal geworden, het is here to stay en kan daarom beter als een uitdaging worden benaderd dan als bedreiging voor het bestaande politieke bestel.

Diepte en breedte

Allereerst bezit het populisme een onmiskenbare historische diepte en politieke breedte. Zijderveld stipt de continuïteit aan met het Poujadisme en het Lepenisme in Frankrijk en ook in Nederland herkennen we in Koekoeks Boerenpartij, die in 1967 onverwacht zeven zetels haalde en (anders dan de partijnaam suggereert) vooral in de grote steden succesvol was, een serieuze voorloper van Janmaats CD en Fortuyns LPF. Weinigen hadden verwacht dat de populist Berlusconi voor de derde keer premier van Italië zou worden en weinigen hadden kunnen voorspellen dat in Oostenrijk de twee populistische partijen FPÖ en BZÖ samen bijna 29% zouden halen, meer nog dan bij de eerste stembuszege van Jörg Haider in 1994 (22,7%). Ook mondiaal is het populisme een blijvertje, zoals het nieuwe volkssocialisme in een aantal Zuid-Amerikaanse landen en het optreden van zowel Sarah Palin als Barack Obama in de jongstleden Amerikaanse presidentsverkiezingen illustreren.

De voorbeelden maken ook duidelijk dat het populisme niet simpelweg als een verschijnsel van rechts kan worden beschouwd. Populisten kunnen niet onder de noemer rechts-radicaal, ondemocratisch of zelfs racistisch bij elkaar worden geveegd. Interessant is juist de pikante nabijheid van linkse en rechtse motieven in het populisme. Ook in Nederland manifesteert het zich ook aan de linkerkant van het politieke spectrum, zoals de avonturen van Peter R. de Vries, Jan Marijnissen en Wouter Bos hebben laten zien. Het programma van de Leefbaren en van Fortuyn bevatte onmiskenbaar progressieve elementen. Daarom is het nodig om een andere plattegrond van het politieke spectrum te tekenen, die de simpele tegenstelling tussen links en rechts achter zich laat.

Kenmerkend voor het populisme is het volkse anti-establishment sentiment. De klassieke horizontale scheidslijn tussen links en rechts wordt als het ware doorsneden door een haaks daarop staande verticale scheidslijn tussen gevestigden en buitenstaanders of tussen elite en massa. Voor traditionele democraten is de klassieke links-rechts tegenstelling de enig relevante of legitieme.  Populisten zoals Fortuyn konden hierop inbreken, omdat die ideologische scheidslijn tijdens de paarse kabinetten te sterk was vervaagd. Op hun beurt bestempelen populisten de links-rechts tegenstelling als misleidend, omdat zij de meer wezenlijke belangenovereenstemming binnen de kliek van gevestigde partijen aan het oog onttrekt. In hun visie is de verticale tegenstelling tussen volk en politieke elite de enig juiste en relevante. Maar in een dynamische democratie is het van belang beide tegenstellingen, zowel die tussen links en rechts als die tussen gevestigden en buitenstaanders, open te houden en te activeren.

Ook Van Reybrouck beschouwt het populisme als een verrijking voor de bestaande politiek. Hij onderscheidt een duistere van een verlichte vorm, het populisme is weliswaar anti-elitair en antiestablishment, maar niet per definitie antiparlementair of antidemocratisch. In de duistere variant wordt het volk als homogeen blok beschouwd en de volkswil als eenduidig en rechtlijnig. Het verabsoluteert de volkssoevereiniteit en leidt tot misleidende volksmennerij, grove en simpele oplossingen, bangmakerij of juist het beloven van gouden bergen. Het volk moet het centrum van de macht worden en de kloof tussen burger en bestuur moet worden gedicht. De verlichte vorm van populisme wil de kloof niet dichten maar juist openhouden. Het erkent de noodzaak van politieke elites, maar ziet ook het gevaar van oligarchisering en regentendom en dus de noodzaak om de elites te controleren en bij de democratische les te houden. Het neemt de noden van de onderkant van de samenleving serieus zonder op de onderbuik te spelen en oneliners als oplossingen te zien. Op die manier fungeert het als een soort diepere oppositiebeweging die kan helpen de basis van de democratie, het conflict, nieuw leven in te blazen.

Radicale democraten

Hier ligt de eerste uitdaging van het populisme. In plaats van een gevaarlijke antithese ervan te vormen, nemen populisten het klassieke democratische denken juist serieus en radicaliseren het. Populistische en vertegenwoordigende democraten hanteren hetzelfde vocabulaire van de volkssoevereiniteit en het democratische zelfbestuur. Het verschil is dat populisten het volk als laatste soevereine macht zien, terwijl representatieve democraten die hoofdmacht in de vertegenwoordigende organen lokaliseren.

Populisten menen dat het volk een ondeelbare eenheid vormt die uit één mond spreekt (de hunne), terwijl representatieve democraten geloven dat het volk alleen via woordvoerders kan spreken, die per definitie strijdige deelbelangen articuleren. Terwijl populisten de kloof tussen burgers en bestuur willen opheffen, is die kloof volgens representatieve democraten een onmisbaar bestanddeel van elk democratisch bestel. Op die manier legt het populisme de gevaarlijke eenheidsfictie bloot die in restvorm ook de normale parlementaire politiek parten speelt en die een permanente verleiding voor alle politieke partijen is.

Maar ook de meest democratische democratie is onvermijdelijk een heerschappij van elites. Volksmacht, volkssoevereiniteit en zelfbestuur zijn gevaarlijke illusies. Zoals cultuursocialist Hendrik de Man al in 1932 stelde, vormt juist de wisselwerking tussen elite en massa ‘over de kloof heen’ de vitale kern van het democratisch proces. Maar dat betekent ook dat altijd het gevaar dreigt dat politieke elites tot een regenteske oligarchie degenereren die aan het pluche kleeft en via een gesloten benoemingscircuit alle belangrijke bestuursposities onderling verdeelt. De democratische kloof is even noodzakelijk als gevaarlijk. Dat maakt het nodig de populistische tegenstelling tussen gevestigden en buitenstaanders tot permanent onderdeel van het politieke landschap te maken. Naast het democratische vertrouwen van de burgers is het tegelijkertijd nodig hun democratisch wantrouwen te organiseren. Die populistische spanning houdt niet alleen de elites bij de les, maar biedt ook een permanente opening aan politieke buitenstaanders en vernieuwers. Het populisme vertoont daarmee een anarchistische trek, die tegen het dreigend monopolisme van de bestaande partijen en hun elites is gericht.

Populisten zijn mediapolitici

De tweede uitdaging aan de gevestigde democratie ligt in de tendens naar personalisering van de politiek (personendemocratie), die allerlei spanningen oproept met de collectivistische inslag van het traditionele partijenstelsel. Vaak klaagt men over de dramademocratie, waarin de politiek tot een vermaaksindustrie zou zijn vervallen, die verplatting en vervlakking in de hand werkt. Ook klaagt men dat de kiezer naar een sterke man zou verlangen en worden voorstellen voor directe verkiezing van bestuurders gehekeld, omdat zij op eenhoofdig leiderschap zouden aansturen en een on-Nederlandse vorm van machopolitiek. De kiezer zou zich in zijn verwarring, wispelturigheid en cynisme gemakkelijk door politieke rattenvangers als Fortuyn, Verdonk en Wilders laten leiden. Verwijzingen naar charismatische leiders van fascistische bewegingen en regimes in het Interbellum liggen dan voor het oprapen.

Maar dit alarmisme miskent de diepte van de vertrouwenscrisis die tussen kiezers en de gevestigde politiek is uitgebroken. Het onderschat de ernst van het functieverlies dat politieke partijen hebben geleden als schakelkasten tussen overheid en burger en als lanceerplatforms van maatschappelijk debat. In de mediademocratie zijn individualisten die bepaalde politieke ideeën in een eigen stijl uitdragen, aantrekkelijker geworden dan inwisselbare partijmensen die zich naar dichtgetimmerde programma’s en een collectivistische discipline moeten voegen. Fortuyns politieke stijlrevolutie maakte duidelijk dat een mediagenieke en vermakelijke mix van vorm en inhoud een groter aantal burgers kan interesseren voor en betrekken bij het democratische proces. Het ongedachte succes van Obama (en Palin) vormt hiervan het meest recente bewijs.

De populistische politiek slaagt er tot nu toe beter in de voordelen van de nieuwe media-directheid te incasseren dan de oude politiek. Zij sluit beter aan bij een individualiserende samenleving, waarin massamedia en vermaaksindustrie tot de voornaamste verbindende instituties behoren. Natuurlijk kent de personalisering van de politiek allerlei nadelen, die sinds het optreden van Rita Verdonk (een duidelijk geval van ‘vorm zonder inhoud’, net als Sarah Palin op het grotere Amerikaanse toneel) voor allen duidelijk zijn geworden. Maar de nieuwe mediazichtbaarheid van politici kan ook een verrijking van de vertegenwoordigende democratie zijn. Een personendemocratie houdt immers niet op een vertegenwoordigende democratie te zijn en heft de kloof tussen burgers en politiek niet op. Net zo min als partijen, kunnen personen claimen dat zij de volkseenheid belichamen, zelfs niet wanneer zij rechtstreeks worden gekozen, ze blijven professionele woordvoerders van een bepaalde visie op het algemeen belang. Maar de personendemocratie maakt wel meer ruimte voor het politieke individualisme van zowel kiezers als gekozenen, waarvoor binnen het klassieke partijenstelsel onvoldoende ruimte bestaat.

Populisten spreken laagopgeleiden aan

De derde uitdaging van het populisme ligt in het ontstaan van een nieuwe sociologische kloof, die als gevolg van de onderwijsmeritocratie is ontstaan. Het populisme is ook een blijvertje vanwege zijn solide sociologische basis, het is de uitdrukking van de groeiende tweedeling tussen hoog- en laagopgeleiden in de moderne kennissamenleving. Het opleidingsniveau fungeert steeds meer als basis van een nieuwe maatschappelijke breuklijn, die meer nog dan inkomensgrootte verschillen in levensstijl, culturele smaak en politieke opvattingen bepaalt. De Utrechtse bestuurskundige Mark Bovens spreekt van een diplomademocratie, waarin de politieke klasse vooral uit hoogopgeleiden bestaat.5 Er is een groeiende kloof tussen betrekkelijk homogene subculturen, het SBS6-Telegraaf- Radio 538-kamp versus het VPRO-NRC Handelsblad-Radio 4-kamp, waarbij in het eerste materialistische, autoritaire en nationalistische waarden prevaleren en in het tweede postmaterialistische, libertaire en kosmopolitische. Hoe lager het onderwijspeil, des te meer men zich verliezer van de globalisering en de meritocratie voelt en des te groter het algemene wantrouwen en onbehagen in de politiek zijn. Populistische politici geven vooral stem aan dit onbehagen van laagopgeleide autochtonen.

Het lijkt een gepasseerd station te zijn om, zoals Van Reybrouck voorstelt, de volksvertegenwoordiging weer samen te stellen als een afspiegelingscollege, om meer laaggeschoolden, arbeiders en ouderen voor het parlement te rekruteren. Volksvertegenwoordigers zijn nu eenmaal politieke professionals, ook als zij dit feit ontkennen en als volksman of volksvrouw poseren. De noodzaak van een politieke elite is in feite de noodzaak van hoogopgeleide specialisten en professionals. Het is op zichzelf geen probleem als volksvertegenwoordigers anders zijn dan hun achterban. Ook Pim Fortuyn was hoogleraar en Rita Verdonk is ook niet van de straat, hoewel zij straattaal probeert te spreken. Het punt is eerder wie vertegenwoordigen zij, welke burgers kunnen zich met hen identificeren en op grond van welke eigenschappen?

Bovens heeft hiertoe een interessante suggestie gedaan, die bij de gesignaleerde mediatisering en personalisering van de democratie past. Directe verkiezingen van gezagsdragers, zoals burgemeesters en de minister-president (in de traditie van D66 en Fortuyn), kunnen in zijn ogen een effectief tegenwicht tegen de oligarchische tendensen binnen de diplomademocratie vormen.  Lager opgeleiden krijgen daardoor niet alleen meer invloed op de rekrutering van de politieke elite, maar ook de variëteit in politieke stijl en expertise wordt groter, omdat er meer ruimte voor de symbolische, expressieve en emotionele dimensies van politiek (de onderbuik) wordt gemaakt. Naast formele kwalificaties in de vorm van titels en diploma’s, zijn ook informele kwaliteiten als charisma en persoonlijke overtuigingskracht van belang. Op die manier kan een brug worden geslagen tussen de leefwereld van lager opgeleiden en de beleidswereld van politieke elites. ‘Het belangrijkste medicijn tegen een diplomademocratie’, besluit Bovens, ‘is uiteindelijk toch een gedoseerde vorm van directe democratie.’

Besluit

Rechtstreekse verkiezingen en andere plebiscitaire vormen (referenda, burgerinitiatieven) zijn een goede manier om het populisme in de bestaande vertegenwoordigende democratie in te bouwen. Door de aandacht op personen, hun politieke stijl en hun media-uitstraling te richten, kunnen meer kiezers zich op een lossere manier met de door hen uitgedragen politieke boodschappen identificeren. Het veld van kandidaten wordt verbreed, omdat ook andere dan door de gevestigde partijen afgevaardigde figuren zich als kandidaat kunnen aanmelden. Het aantal kiesmomenten wordt vermenigvuldigd, omdat tussen de vierjaarlijkse Kamerverkiezingen door allerlei lokale en regionale verkiezingen plaatsvinden. Door de personalisering van de keuze voor de minister-president krijgt de burger rechtstreeks invloed op de samenstelling van de regering. Zo brengt een democratisch populisme een politiek systeem naderbij, dat een zelfbewuste elite de ruimte geeft, maar tegelijkertijd een anti-elitair tegenwicht inbouwt, dat voorkomt dat zij zich van het volk afsluit en in een regentesk establishment verandert.

Jaar: 2008
Spreker: A.C. Zijderveld
Opponent: D. Pels
Download lezingen (PDF): Lezing A.C. Zijderveld, Lezing D. Pels

Tags:

No comments yet.

Leave a Reply