De panoptische staat
Ankersmits beeld van de refeodalisatie van de staat is wederom fascinerend. Wie zou een historicus op dit punt durven tegenspreken? Gelukkig is Ankersmit van de school die zegt dat elke historicus in zijn verhalen en verbeelding de geschiedenis opnieuw construeert. Dan is er natuurlijk debat mogelijk over rivaliserende beelden.
Laat ik tegenover zijn beeld van feodalisering een ander beeld schetsen, namelijk dat van de staat als panopticum. Dat beeld staat niet lijnrecht tegenover het beeld van de refeodalisatie, maar nuanceert het en relativeert vooral Ankersmits pleidooi voor een sterke staat. Die sterke staat is namelijk volop in ontwikkeling. Dat is wat het beeld van het panoticum laat Zien. De koepelgevangenis is het bekendste voorbeeld van een panopticum. Bedoeld als humanisering van het strafrecht – alle gedetineerden in een individuele cel – is deze gevangenis metafoor geworden voor totale controle. De gedetineerde ziet de hem waarnemende bewaker niet en kan door goed gedrag – vast te stellen en waar te nemen door de bewaker – voorrechten verdienen. Het hoogste voorrecht is dan natuurlijk de vervroegde terugkeer in de samenleving als volledige genormaliseerde burger. De gevangenis berust op goede bedoelingen, definieert de normaliteit en is zijn werking zowel preventief als repressief. Het panopticum is totalitair zonder het brute geweld van de terechtstelling. Uit het werk van Michel Foucault weten we dat op allerlei terreinen dergelijke panoptica zijn gemaakt, waarbij de inzet van wetenschap zeer behulpzaam is geweest. Zowel de definitie van het normale als de voortdurende waarneming van het potentieel afwijkende zijn immers de instrumenten van het weten.
Mijn stelling dat de Nederlandse staat panoptisch begint te worden berust op de waarneming van vier verschijnselen die een steeds prominenter plek krijgen in het repertoire van de staat.
Centralisatie
Op tal van beleidsterreinen zien we centralisatie. De bepleite vorming van een landelijke politie is daarvan een treffend voorbeeld. Vooral ook de argumentaties zijn illustratief. Enerzijds is daar de kwestie van de macht: die moet in een hand komen. Tegenwerpingen over de noodzaak van checks and balances juist in het geval van het geweldsmonopolie worden als romantisch verlangen afgedaan. We moeten de tekenen des tijds immers verstaan. Anderzijds is er het magische woord efficiency. Die zou door grootschaligheid en centralisatie worden vergroot. Dat daarvan in de publieke sector nauwelijks enig bewijs voorhanden is en vooral veel contra-indicatie mag niet baten. Wat bij de politie centralistisch en grootschalig is aangevat – het communicatiesysteem C2000 bijvoorbeeld – mag inmiddels een klassieke automatiseringsramp heten.
Waar decentralisatie wordt voorgesteld, bijvoorbeeld op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning (de WMO), zal de Kamer elke verwachting van variëteit en verschil voorspelbaar dichttimmeren. En waar we meer overlaten aan de eigen verantwoordelijkheid van burgers, mag dat natuurlijk niet leiden tot uitkomsten die politiek niet bedoeld zijn.
Bureaucratisering
Deze stw:ing op uitkomsten is uitdrukking van de wijd verbreide beheersingsobsessie. Nederland lijkt in de greep van een permanente planning en control cyclus die voortvloeit uit de statelijke regelzucht. De ene helft van het jaar schrijven we onze plannen op, de andere helft van het jaar zijn we kwijt aan verantwoording over de resultaten. Die zijn natuurlijk nooit conform de plannen, waardoor meer plannen moeten worden gemaakt. Geleidelijk aan is de bureaucratisering van de wereld volledig aan het worden. De gezondheidszorg laat daarvan navrante voorbeelden zien. Om marktwerking te bevorderen introduceren we DBCs. De kolommen van deze krant zijn de afgelopen weken met Kafkaëske verhalen daarover gevuld DBCs combineren transparantie van kosten met disciplinering van professionals. De ironie is onovertroffen; markten zijn in termen van kosten volledig intransparant – dat heet daar concurrentie. Disciplinering van professionals maakt dat de productiestraten van het ziekenhuis de voorhoede van de gezondheidszorg worden. Planbaarheid, beheersbaarheid en betaalbaarheid zijn de mantra’s van deze bureaucratisering. Geen patroon zo transparant als een bureaucratie.
Preventie
Maar voordat we in de productiestraten van de gezondheidszorg terecht komen: voorkomen is beter dan genezen. De staat bemoeit zich steeds uitdrukkelijker met onze gezondheid. Rokers zijn inmiddels halve paria’s geworden, voedsel is zo zondig dat we bij voorkeur over voedselveiligheid spreken, obesitas is volksvijand nummer een. De retorische strategieën zijn veelzeggend: een sluipende ramp dient zich aan; veel onderzoek en beleid zijn nodig; preventie kan niet vroeg genoeg beginnen. Voordat ouders hun kinderwens gaan materialiseren dient de voorlichting al te starten. Gezonde ouders produceren gezonde vruchten die zich tot gezonde zuigelingen ontwikkelen. Het hielprikje zetten we in een elektronische dossier en dat kan gekoppeld worden met andere bestanden: van de school, van de gezondheidszorg, van justitie en politie. Is het zo’n gekke gedachte om dan maar meteen in de prenatale diagnose criminogene factoren op te sporen zodat we de ontwikkeling van boefjes kunnen voorkomen. Onder leiding van Steven van Eijck wordt een panopticum in het jeugdbeleid gebouwd. Opnieuw is het motief volstrekt nobel: Savannah’s moeten worden voorkomen.
Deze zachte preventie verbindt zich met een verschuiving op het terrein van politie en justitie. Daar wordt “intelligence” steeds belangrijker ten opzichte van opsporing en vervolging. Het oogmerk is terrorismebestrijding. De toepassing is breder: “tegenhouden”. Onvermijdelijke consequentie is dat woorden en gedachten strafbaar worden.
Normering
Als preventie prominenter wordt weten we kennelijk op voorhand wat goed is en wat kwaad Normering in sociale werkelijkheden impliceert een definitie van normaliteit. De staat normeert wat gezond is, wat fatsoenlijk, wat normaal. Niet langer is staatsoptreden beperkt tot opsporing en vervolging van gedrag dat bedreigend is en strafbaar. In toenemende mate registreren en monitoren we allerlei gedrag. De inspecteurs en toezichthouders rukken op. En een nieuwe taal natuurlijk: protocollen, benchmarks, certificatie, accreditatie. En wie registreert en normeert ziet alom afwijking en tekort. Ziektebeelden nemen toe, gedragsstoornissen worden steeds vaker gesignaleerd, afwijkend gedrag wordt heel snel strafbaar gedrag. Waar steeds meer gedrag afwijkend lijkt, stijgt de behoefte aan normaliteit.
Sterker nog: de definitie van normaliteit produceert als vanzelf de observatie van deviantie. Dan hebben we inburgeringscursussen, opvoedingsondersteuning, coaching en therapie nodig. De repressie dreigt altijd op de achtergrond Voor we het weten hebben we weer sterilisatieprograrnma’s: de ultieme vorm van preventie. Natuurlijk zal dat alles vanuit de nobelste motieven gebeuren.
Zonder normering geen integratie. Dat weten we maar al te goed in een land waar beeldenstorm, schuilkerk en processieverbod tot onze gemeenschappelijke historie behoren. Maar die geschiedenis is er een van verschil en meervoudigheid. De staat was altijd zwak en relatief leeg: daarmee hebben we de burgeroorlog weten te voorkomen. Hier geen Oranjemarsen.
Dat tij lijkt nu echter te keren.
De staat met zijn machtige en gevaarlijke monopolies van geweld en belasting is de bewaker geworden die in al die panoptica de normen stelt. Natuurlijk zijn dat niet de normen van de feodale willekeur, maar de wetenschappelijk geconstrueerde normen van het weten. Het zijn panoptica waarin de oppassende burger wordt bewaakt en beschermd, waarin goed gedrag wordt beloond en fout gedrag wordt voorkomen, waarin fatsoen gewoon is en de staat moet handhaven. De brave burger denkt buiten de gevangenis te zijn, terwijl deze inmiddels in zijn hoofd zit.
Mij lijkt dat tegenover deze panoptische staat enige fragmentatie en ontregeling geen kwaad kan. Burgerschap, dat in de eerste plaats subversief is, is dan nodig, meer dan normaliteit.
Jaar: 2005
Spreker: F.R. Ankersmit
Opponent: L. Frissen
Download lezingen (PDF): Lezing F.R. Ankersmit, Lezing L. Frissen