I. Opstelten // spreker ’04

Al/een gesproken woord geldt  

Het is mij een ware eer om hier voor u de Thorbecke-Iezing 2004 te mogen uitspreken. Het zal u namelijk niet verwonderen dat ik een groot bewonderaar ben van Johan Rudolf Thorbecke, één van de grootste staatsmannen die ons land gekend heeft. Zijn boeiende leven kan ons ook heden ten dage nog inspireren.  

Nu in ons land ten gevolge van de economische recessie 125.000 jongeren werkloos zijn, is het goed te bedenken dat ook Thorbecke dit jaar precies 180 jaar geleden als 26-jarige Amsterdammer ambtloos thuis zat. Als hij toen naar buiten keek, zag hij een relatief jong Koninkrijk dat zojuist uitgebreid was met België, dat gebukt ging onder schulden en geleid werd door een enthousiaste koning Willem I, die zijn natie op de kaart wilde zetten. En die daarbij een min of meer absolutistische regeerwijze hanteerde. In de woorden van de toenmalige minister Van Maanen, zoals neergeschreven in een brief aan zijn collega Van Hogendorp: ” … je weet, dat wij geen Ministers, maar Commiessen zijn”.   

Thorbecke was dan ambtloos, hij werkte wel! Hij studeerde en las, en werd uiteindelijk hoogleraar, eerst in Gent en na de afscheiding van België in Leiden.  

En lid van de Tweede Kamer. In die hoedanigheid presenteerde hij exact 160 jaar geleden samen met acht mede-Kamerleden het zogeheten ‘Voorstel van de negenmannen’: een voorstel voor een nieuwe Grondwet waarin de macht van de Koning ingeperkt werd met behulp van de ministeriële verantwoordelijkheid.   

Want, zo stelde Thorbecke: “De koninklijke magt is .. , niet ingesteld ten behoeve van den persoon des Konings; het is … eene rijks- of nationale magt, die, wèl afgeperkt, krachtig, zelfstandig, met de andere rijksmagten in harmonie behoort te zijn en slechts sterk is in deze harmonie. Eene duistere, onbepaalde, vormlooze, betwiste of betwistbare magt is noch voor het regeren, noch voor den regeerder een beginsel van sterkte, maar van zwakheid, niet een beginsel van orde, maar van verwarring. Elke magt in den Staat heeft haar eigen karakter en kring, waaraan zij, om het geheel naar eisch te dienen, getrouw zal moeten blijven’~  

Het voorstel van ‘de negenmannen’ werd in 1845 verworpen, maar drie jaar later schreef Thorbecke natuurlijk toch grotendeels de Grondwet die, hoewel nadien nog wel gewijzigd, in grote trekken nog steeds geldt.  

Het is in die Grondwet van 1848 voor het eerst dat de term ‘gemeente’ in een Nederlandse constitutie genoemd wordt. En waarin ook de burgemeester voor het eerst wordt genoemd. Overigens niet met de term ‘burgemeester’ omdat die aanduiding voor het ambt toen niet in heel Nederland gebruikt werd. In Friesland bijvoorbeeld sprak men van ‘grietman’. Vandaar dat de Grondwet van 1848 het heeft over de ‘voorzitter’ van de gemeenteraad. En die wordt door de Koning benoemd en ook door hem ontslagen, aldus de tekst van artikel 139, tweede lid.  

Dat artikel is overigens niet zonder slag of stoot in de Grondwet van 1848 terechtgekomen. Thorbecke vond dat de aanstellingswijze van de burgemeester helemaal niet in de grondwet thuishoorde, en juist aan de wetgever de vrijheid moest worden gegeven om daarover te beslissen: “Zal keuze van den burgemeester … geschieden door den Raad of de burgerij, en slechts goedkeuring van Gouvernementswege behoeven, of zal hij … door den Koning worden benoemd uit eene lijst van drie leden van den Raad”, aldus Thorbecke. De door hem voorgezeten Staatscommissie tot herziening van de Grondwet stelde dan ook voor in de Grondwet te bepalen dat “de wet kan verordenen dat de voorzitter door den Koning worde benoemd’~ Dat voorstel haalde het niet. En sindsdien kennen we in Nederland dus de benoemde burgemeester.   

Ik ben nu ruim 32 jaar burgemeester – zij het met een tussen pauze van 5 jaar als DG Openbare Orde en Veiligheid op het ministerie van Binnenlandse Zaken – en langzamerhand uitgegroeid tot het prototype van de benoemde burgemeester. Maar tegelijkertijd ben ik, zoals u weet, fervent voorstander van de direct door de bevolking gekozen burgemeester. Want was in 1848 een door de – naar absolutisme neigende `Koning benoemde burgemeester nog in overeenstemming met de toen heersende tijdsgeest en gewoonten, anno 2004 is het in een democratische samenleving als de onze natuurlijk een volledig achterhaald anachronisme. Het roer moet dus om!  

In theorie zijn er grofweg twee mogelijkheden: verkiezing door de raad of verkiezing door de burger. De eerste optie wijs ik principieel af. Een burgemeester die door de raad is gekozen, is namelijk gebonden aan de meerderheid in de raad. Er is dan geen sprake van een onafhankelijke positie. De kans is groot dat zo’n burgemeester een paladijn van de raad wordt. Bovendien is een door de raad gekozen burgemeester een monistisch element in ons dualistische stelsel. Blijft over, de rechtstreeks door de bevolking gekozen burgemeester. Het is de enige optie om te voorkomen dat we het laatste Europese land te worden waar de bevolking geen invloed kan uitoefenen op wie zijn of haar stad bestuurt. De Nederlandse burger moet – net als elders – het recht hebben om de bestuurders van zijn eigen stad te kunnen kiezen! Het is zaak dat de Nederlandse politiek hem dat recht ook geeft. En wel op de kortst mogelijke termijn! Ik kom daar zo op terug.   

Er is nóg een argument dat speelt, namelijk de broodnodige revitalisering van de lokale politiek. Vaak wordt in discussies omtrent de gekozen burgemeester verwezen naar de kloof tussen burger en politiek. Terecht. Enige tijd geleden werd daarom besloten tot de invoering van het dualisme op lokaal niveau. Een eerste aanzet tot verlevendiging – en dat is deels gelukt. Ik kan als burgemeester van Rotterdam niet klagen: de Rotterdamse politiek staat over het algemeen in het brandpunt van de belangstelling! Maar om de noodzakelijke herpositionering van de gemeentelijke politiek echt te laten beklijven is een grotere ingreep noodzakelijk. Ik ben ervan overtuigd dat de direct gekozen burgemeester daarvoor kan zorgen.   

Kortom, dames en heren: we moeten in Nederland naar de direct door de bevolking gekozen burgemeester. Vandaar dat CDA, VVD en D66 de gekozen burgemeester reeds aankondigden in hun Hoofdlijnenakkoord – en het daarmee tot een politiek feit hebben gemaakt. De gekozen burgemeester komt er dus ook! Weliswaar leven hier en daar nog forse bezwaren, ook onder een deel van de burgemeesters, zoals onlangs bleek uit de enquête van Vrij Nederland. Ook binnen de bestuurdersvereniging van het CDA twijfelt men, getuige het rapport van de commissie-Waaijer. Ik begrijp dat ook wel. Het gaat immers om een majeure wijziging van het bestel. Maar deze wijziging leidt tot versterking van het lokale bestuur. En dát moeten we vooral niet uit het oog verliezen. Daarom ga ik ervan uit dat- ondanks koudwatervrees bij sommigen – de afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord gewoon worden uitgevoerd. Ik heb ook geen enkele aanleiding om daaraan te twijfelen.  

Koudwatervrees zien we ook binnen de grootste oppositiepartij van ons land. In een referendum sprak 65 procent van de PvdA-leden zich onlangs uit tegen het democratische recht voor de burger om zijn eigen burgemeester te kiezen. Overigens nam nog niet eens eenderde van de leden deel aan het referendum en ik vraag me af of je met zo’n lage opkomst überhaupt wel kunt spreken van een ‘zwaarwegend advies’. Maar los daarvan: het waren vooral de behoudende leden die hun stembiljet invulden. Leden die er zelfs voor waarschuwen dat bij rechtstreekse verkiezingen ‘populisten’ aan de macht zullen komen. Een houding die Wouter Bos “zeer regentesk” noemde. En een teken dat er “nog veel zendingswerk valt te verrichten”, zoals Bos het formuleerde. Ik wens hem vanaf deze plek veel succes bij het op één lijn krijgen van zijn fractie.   

Hoe dan ook moeten we voorkomen dat verdeeldheid binnen de partijen zou leiden tot vertraging. Tot het niet durven zetten van de definitieve stap. Terwijl iedereen weet dat nu het moment is om de direct door de bevolking gekozen burgemeester te introduceren. Ik roep de leden van de Tweede Kamer dan ook op om nog dit jaar een duidelijke uitspraak te doen over de kabinetsplannen zoals die nu voorliggen. Het is immers nu of nooit!  

In één van de buurgemeenten van Rotterdam, Vlaardingen, is enkele jaren geleden een burgemeestersreferendum gehouden. Niets ten nadele van mijn collega Bruinsma, die daar uiteindelijk gekozen werd, maar dat referendum ging dus nergens over. Geen van de kandidaten kon echt inhoudelijk dingen beloven, en dus werd het uiteindelijk meer een beauty-contest dan een keuze tussen uiteenlopende opvattingen over het te voeren beleid! Met andere woorden: als we de burger een keuze willen bieden, dan moeten we ervoor zorgen dat er ook wat te kiezen valt. Het moet dus om een programma gaan en om het vertrouwen dat de kiezer uitspreekt in de kandidaat dat hij dat programma ook kan en zal uitvoeren. Op dat punt vind ik de nu voorliggende voorstellen van het kabinet teleurstellend. Want los van wat kleine positiewijzigingen blijft de in de toekomst te kiezen burgemeester een gehandicapte bestuurder en wordt hij niet de krachtdadige leider van het college die mij voor ogen staat.   

Laat ik mijn visie hier vanavond nog eens schetsen, afgezet tegen de huidige kabinetsplannen. Ik vind de voorstellen van minister De Graaf – hoewel ze goede elementen bevatten – namelijk nog onvoldoende. Mijn kritiek concentreert zich op de voorgestelde verhouding tussen beide organen en om hun bevoegdheden jegens elkaar. Concreet gaat het dan om een tweetal voorstellen. Eén: de bevoegdheid van de gemeenteraad om wethouders te benoemen. En twee: de bevoegdheid van de raad om de burgemeester te ontslaan. Beide voorstellen zijn slecht en ik zal u uitleggen waarom!   

Zoals ik al zei: een direct gekozen burgemeester moet met een eigen verkiezingsprogramma naar de kiezer kunnen en zal, indien hij of zij gekozen is, ook in staat gesteld moeten worden dat programma daadwerkelijk uit te voeren. Dat moet hij kunnen doen met hulp van wethouders die door hemzelf worden benoemd en – indien nodig – ook weer worden ontslagen! En dus niet, zoals het kabinet nu voorstelt, met wethouders die door de raad worden benoemd op voordracht van de burgemeester. Immers, het mandaat van de wethouders is afgeleid van dat van de burgemeester en niet van dat van de gemeenteraad.   

Bovendien doet het kabinet, door voor die constructie te kiezen, afbreuk aan de helderheid die een direct gekozen burgemeester zou kunnen bieden! De bevolking kiest een persoon met een programma, en die gaat dat uitvoeren. Daarnaast kiest de bevolking een gemeenteraad die die uitvoering controleert. Dat is een duidelijke scheiding tussen de machten, die niet nodeloos ingewikkeld gemaakt moet worden door tussen die twee machten weer allerlei verbindingen aan te leggen! Een derde bezwaar tegen benoeming door de raad is dat het voorstel grotendeels gebaseerd is op het huidige staatsrechtelijke stelsel en dus absoluut niet past in:het nieuwe stelsel dat door de invoering van de gekozen burgemeester zou moeten worden geïntroduceerd! De gekozen burgemeester bestuurt en doet dat met door hem aangewezen wethouders. Waarmee de wethouders – om in de woorden uit de tijd van Thorbecke te blijven – niet de ‘Commiessen’ van de burgemeester worden, maar volwaardig deel uitmaken van het college van B én W.  

Dames en heren, áls er al een rol is weggelegd voor de gemeenteraad bij de keuze van de wethouders, dan is die in mijn ogen beperkt tot bijvoorbeeld het houden van hoorzittingen, vergelijkbaar met de rol van de Amerikaanse Senaat bij benoemingen.    

Gezien het voorgaande, zal het duidelijk zijn dat ik automatisch ook tegenstander ben van elke rol van de raad ten opzichte van de direct gekozen burgemeester. En daarmee kom ik op mijn tweede punt van kritiek. In de nu voorliggende voorstellen krijgt een gekwalificeerde meerderheid van de raad de bevoegdheid de burgemeester naar huis te sturen. Ik vind dat staatsrechtelijk onjuist! Alleen degenen die de burgemeester gekozen hebben, zouden ook het recht moeten hebben deze weer te ontslaan: en dat zijn dus de kiezers. Overigens geldt exact hetzelfde voor de raad. Ook die heeft het mandaat van de kiezer en kan dus ook alleen door die kiezer naar huis worden gestuurd. Daarom moet, voor het theoretische geval dat burgemeester en raad pal tegenover elkaar zijn komen te staan, in een conflictregeling zijn voorzien. Een optie die mijn voorkeur heeft – en wat in Amerika een ‘recall election’ heet – is dat de gemeenteraad met tweederde meerderheid kan besluiten tot een referendum waarin wordt gevraagd of de burgemeester al dan niet moet vertrekken. Stemt de helft plus één voor, dan stapt hij op. Zo niet, dan treedt de raad terug en worden er nieuwe gemeenteraadsverkiezingen gehouden. Dit voorstel doet recht aan beide posities.  

Maar is zo’n regeling eigenlijk wel nodig? In theorie wellicht, maar ik wil hier benadrukken dat het in de praktijk helemaal niet zover hoeft te komen. Ik vind het niet erg als het college van B&W op een bepaald moment geen meerderheid krijgt in de raad voor zijn voorstellen op een bepaald dossier. Er is dan tijdelijk sprake van een impasse, maar dat gebeurt nu ook wel. En mocht die impasse onwenselijk zijn, gelet op de urgentie van de zaak, dan zullen raad en college er alsnog uitkomen. Beide zullen zich immers uiteindelijk weer moeten verantwoorden tegenover de kiezers!   

De beide elementen uit het wetsvoorstel die ik zojuist heb beschreven, staan een onafhankelijke positie van gemeenteraad en burgemeester in de weg. Beide elementen dienen dan ook te worden aangepast. Zo niet, dan is geen sprake van de burgemeester ‘nieuwe stijl’ die mij voor ogen staat, namelijk een direct door de bevolking gekozen burgemeester met een eigen programma, die zijn eigen team samenstelt en die zijn eigen krachtige mandaat ontleent aan de stem van de kiezer, niet die van de raad. Want de gekozen raad en de gekozen burgemeester zijn ieder, in Thorbecke’s woorden, een eigen magt met een eigen karakter.  

Het niet goed gescheiden houden van de gekozen machten op gemeentelijk niveau acht ik dus onjuist. Ik maak mij daar zorgen over. Net als over de nu in de voorstellen besloten gelijktijdige verkiezing van burgemeester en raad. Ik ben altijd een warm voorstander geweest van verkiezingen ‘om en om’: beide organen – burgemeester en gemeenteraad – worden halverwege de periode van het andere orgaan gekozen. Ik heb dat als voorzitter van de VVD-commissie ‘Positie burgemeester en verandering lokaal bestuur’ destijds, in 2002, ook voorgesteld. Helaas haalde dat plan het net niet tijdens de Algemene Ledenvergadering van mijn eigen partij, eind vorig jaar. Maar ik kan het toch niet laten om hier nog eens te herhalen dat je op die manier voorkomt dat de raadsverkiezing een lelijk stiefzusje wordt van de burgemeestersverkiezing.   

In de vele debatten die ik tot nu toe over dit onderwerp gevoerd en gevolgd heb, keert telkens een aantal bezwaren terug. Laat ik vier van die bezwaren nog kort van een weerwoord voorzien.  

Ten eerste zou de burger niet in staat zijn om een goede burgemeester te kiezen, maar zich laten verleiden tot het kiezen van bekende Nederlanders van het type Peter R. de Vries. Even los van diens kwaliteiten als misdaadverslaggever, vind ik het van een enorm dédain getuigen om telkens maar weer aan te komen met dat argument. De burger is niet dom! En ziet heus het verschil tussen Idols en een serieuze burgemeestersverkiezing. En er zijn natuurlijk altijd weer nieuwe verkiezingen die mogelijke ‘foutieve’ inschattingen van de kiezers recht kunnen zetten.   

Een tweede tegenargument dat vaak wordt gebruikt, is de angst voor een burgemeester met presidentiële trekjes. Onterecht! Men gaat bijvoorbeeld voorbij aan het feit dat andere instituties en organen rondom en tegenover de gekozen burgemeester ervoor zorgdragen dat deze geen gekke dingen gaat doen. Er is natuurlijk een gemeentesecretaris en een controlerende gemeenteraad. Er is bovendien sprake van collegiaal bestuur tussen burgemeester en wethouders. En er is altijd nog een provinciaal en Rijksniveau dat dempend werkt op mogelijke uitwassen. Een direct gekozen burgemeester is geen alleenheerser, maar een direct democratisch gelegitimeerd ambt temidden van een groter geheel! En de vergelijking met een president gaat in het geheel niet op. De gekozen burgemeester kan en mag de raad immers niet vetoën. Amendementen van de raad zullen door hem te allen tijde moeten worden uitgevoerd.   

Ten derde zou de gekozen burgemeester leiden tot een uitholling van de positie van de gemeenteraad. Volstrekt onjuist, dames en heren! Tegenover een burgemeester met een sterk mandaat staat een gemeenteraad met eveneens een sterke positie! Ik noem het budgetrecht, de verordenende bevoegdheid, de kaderstellende bevoegdheid en verregaande controlebevoegdheden! Met andere woorden: het hoofdschap van de raad blijft overeind! De raad blijft uiteindelijk aan het hoofd staan van de gemeente, óók als de direct gekozen burgemeester er komt. Hij of zij heeft de raad nodig, getuige alleen al het budgetrecht van de raad. De raad is dus het hoofd, terwijl het college het lichaam is dat de uitvoering op zich neemt, met als kloppend hart de gekozen burgemeester!  

Het vierde, en laatste, bezwaar dat ik vanavond wil noemen, is dat een rechtstreeks gekozen burgemeester ‘gesjoemel met de Grondwet’ zou zijn. Maar ook dat bezwaar houdt geen stand. Ik heb zojuist al uitgelegd dat het hoofdschap van de raad onveranderd blijft. Rest dus het voorzitterschap van de raad. Dat kan natuurlijk niet bij de gekozen burgemeester blijven; daarvoor is dus wé/ een wijziging van de Grondwet nodig. Maar die kan mijns inziens in fasen plaatsvinden. Dat wil zeggen: de eerste lezing nog tijdens deze regeerperiode, zodat de gekozen burgemeester gewoon nu al kan worden ingevoerd. En afronding in tweede lezing onder een nieuw kabinet. En daarmee is mijn inziens volledig tegemoetgekomen aan de constitutionele bezwaren op dit punt.   

Dames en heren, ik rond af, Ik ga ervan uit dat ons parlement nu de stap durft te zetten die op termijn de overleving van de lokale democratie zal blijken te zijn, en dus in afwijking van de huidige kabinetsvoorstellen zich duidelijk zal uitspreken voor een direct gekozen burgemeester met bijbehorende bevoegdheden! Daarbij hoort invoering van de gekozen burgemeester ineens, Ik vraag niet meer dan een keuze voor een helder stelsel, met een duidelijke scheiding tussen de burgemeester als uitvoerende macht en de raad als controlerende macht. Om nog eenmaal Thorbecke te parafraseren: “Elke magt in den Staat heeft haar eigen karakter en kring, waaraan zij, om het geheel naar eisch te dienen, getrouw zal moeten blijven”, “Ons verlangen is toch de uitvoerende magt, lees de positie van de burgemeester, sterk te maken door stellige, juiste, duidelijke bepaling van hetgeen zij mag en kan”,  Deze woorden sprak Thorbecke tijdens de behandeling van het voorstel tot Grondwetsherziening van de ‘negenmannen’ in mei 1845. Ik hoop dat voordat 160 jaren sindsdien verstreken zijn, ons parlement aan dat verlangen voor de rechtstreeks gekozen burgemeester tegemoet zal komen! Ik dank u voor uw aandacht! 

Jaar: 2004
Spreker: I. Opstelten
Download lezing (PDF): Lezing I. Opstelten

Tags:

No comments yet.

Leave a Reply